Inleiding

Lieve mensen, van harte welkom.Vandaag begint de Advent weer, het begin van het nieuwe kerkelijk jaar. Ik vind het altijd bijzonder, hoe we ieder jaar opnieuw dezelfde feesten vieren,
en we zo het leven van Jezus meebeleven, van de Advent die nu begint, Zijn geboorte met Kerstmis, tot Zijn lijden, sterven en Opstanding met Pasen, en het feest van Pinksteren, toen Hij
ons Zijn Geest heeft nagelaten.Het roept het woord ‘ruminatio’ in me op, wat letterlijk ‘herkauwing’ betekent, een bekend begrip in kloosters. Ruminatio wil niets anders zeggen dan het
voortdurend opnieuw aandachtig lezen en bemediteren van de H.Schrift, het Woord van God. Dat is ahw lijfelijk het Woord ‘herkauwen’ = verteren. In het boek Ezechiël (3,1) vinden we dit
letterlijk terug: ” Mensenkind, laat uw lichaam deze boekrol die Ik u geef opnemen en verzadig u ermee. Ik at dus de boekrol op en hij smaakte me als honing”. Zo mogen (moeten?) ook wij
het Woord van God in ons lichaam opnemen = helemaal eigen maken, om zo dieper door te dringen in het Grote Mysterie van God. Dat is toch wat wij in een telkens terugkerend jaarritme
ook doen? Wij ‘herkauwen’ ook dit jaar weer het Adventsgebeuren, de voorbereiding op Kerstmis, in de hoop, dat het ons ook dit jaar opnieuw wat dieper binnenvoert in het
Mysterie van Gods komst op aarde, in Zijn Zoon Jezus Christus. We gaan er straks wat dieper op in, maar laten we nu eerst even stil worden, en hier aanwezig komen, helemaal
zoals we zijn, en ruimte maken in ons hart, om te kunnen ontvangen wat God onze Vader ons wil geven in deze viering… Eerste lezing: Uit de profeet Jeremia 33, 14-16
Zo spreekt de Heer: Er komt een tijd dat Ik de belofte vervul die Ik aan Israël en Juda gedaan heb. Dan schenk Ik David een wettige afstammeling, die het land rechtvaardig en eerlijk bestuurt. In die dagen wordt Juda gered en is Jeruzalem veilig.En de stad zal heten:Heer, onze gerechtigheid.

Tweede lezing: 1 Tessalonicenzen 3,12-4,2
Broeders en zusters,
Moge de Heer u overvloedig doen toenemen in liefde voor elkaar en voor en heilig voor het aanschijn van God onze Vader bij de komst van
onze Heer Jezus met al zijn heiligen. Voor het overige, broeders en zusters, vragen en vermanen wij u in de Heer Jezus, dat gij de
over-levering die gij van ons hebt ontvangen, de overlevering namelijk over een levens-wandel die God welgevallig is, nog trouwer naleeft dan
gij al doet. Gij kent de voorschriften die wij u op gezag van de Heer Jezus gegeven hebben.

Evangelielezing: Lucas 21, 25-28. 34-36

In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren en op de aarde zullen volkeren in angst verkeren,
radeloos door het gebulder van de onstuimige zee. De mensen zullen het besterven van schrik, in spanning om wat de wereld gaat
overkomen. Want de hemelse heerscharen zullen in verwarring geraken. Dan zullen zij de Mensenzoon zien komen op een wolk, met macht en
grote heerlijkheid. Wanneer zich dit alles begint te vol-trekken, richt u dan op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing komt nabij.
Zorgt ervoor dat uw geest niet afgestompt raakt door een roes van dronkenschap en de zorgen van het leven; laat die dag u niet
onverhoeds grijpen als in een strik; want hij zal komen over alle mensen, waar ook ter wereld. Weest daarom altijd waakzaam en bidt dat ge in
staat moogt zijn te ontkomen aan al die dingen die zich gaan voltrekken, en dat ge stand moogt houden voor het aangezicht van de
Mensenzoon.”

Overweging

Bij het begin van dit nieuwe kerkelijke jaar, deze 1e Adventszondag, horen we in het evangelie van vandaag over dreiging en onheil, angst
en radeloosheid bij de mensen om wat er gaat gebeuren. Om dit goed te verstaan moeten we bedenken, dat het een rumoerige crisistijd was toen
Lucas zijn evangelie schreef, zowel politiek als religieus: Jeruzalem was verwoest, en tussen de Joodse gemeenschap en de volgelingen van
Jezus bestond ook veel spanning. Bovendien verwachtten de eerste christenen het einde van de wereldtijd en geloofden ze in een
aanstaande terugkeer van de Messias, de wederkomst van de Mensenzoon . Dat horen we terug in het evangelie van vandaag. Ook wij
leven in een rumoerige tijd, met toch ook wel veel crisis-situaties, hier in Nederland, maar ook in de wereld om ons heen. Steeds verdergaande
secularisatie, de kloof tussen arm en rijk die steeds groter lijkt te worden, klimaatcrisis, woningbouwcrisis, de migratiekwestie, de politieke situatie
in Den Haag, populistische tendensen die steeds sterker lijken te worden hier, hier en in heel Europa, oorlogen, polarisatie, zie ook de
presidentsverkiezing in de VS….. Midden in al dat rumoer van zíjn tijd verhaalt Lucas hoe Jezus zegt, dat precies dan de verlossing nabij is en
dat de Mensenzoon zal komen. Maar wat dan dan volgt lijkt me van wezenlijk belang, crisis of geen crisis: de oproep tot voortdurende
waakzaamheid en gebed, om temidden van alle crises stand te kunnen houden voor het aangezicht van de Mensenzoon. Waakzaam zijn: de
dikke van Dale zegt daarover ‘je oog gericht houden’. En dan is het zo interessant dat Paulus het in de 2e Korinthebrief óók heeft over ‘je oog
gericht houden’, maar hi j zegt het daar zo: “wij houden het oog niet op het zichtbare maar op het onzichtbare gericht, want het zichtbare gaat
voorbij maar het onzichtbare duurt eeuwig”. Paulus gaat dus een dikke stap verder dan de dikke van Dale! In een van zijn brieven heeft hi j het
over ons innerlijk oog, en met dat innerlijke oog kunnen wij dingen zien en ervaren die we zònder dat zintuig niet zouden kunnen zien en
ervaren, dat innerlijke oog overtuigt ons van de werkelijkheid van onzichtbare dingen. Dat innerlijk oog heeft dan ook alles te maken met
‘geloof’. En dan maak ik nu een grote gedachtensprong, nu bij het begin van deze nieuwe Adventsperiode: begint ons geloof niet met het
gegeven, dat God een diep en ondoorgrondelijk Geheim is? Kerkvader Augustinus zegt dat we het over ‘God’ hebben omdat wij mensen onze
taal nodig hebben, wij communiceren in taal. Hij zegt dan, dat wij iéts moeten zeggen in taal als we het over God hebben, maar dat we
eigenlijk niet goed weten wat we moeten/kunnen zeggen, waar we over spreken. Gregorius van Nazianze (uit de 4e eeuw) heeft dat zo prachtig
in een lofzang verwoord:” O Gij alles voorbij, hoe U anders noemen? Hoe kunnen woorden U prijzen: Gij die door geen woord te zeggen zijt.
Hoe kunnen gedachten U bereiken, Gij die door geen denken te grijpen zijt? “ Door de komst van Jezus op aarde is dit Grote ondoorgrondelijke
Mysterie toegankelijk voor ons geworden, zeker voor dat innerlijke oog van ons, ons geloof. En wat een Geschenk dan toch, dat Jezus op aarde
is gekomen, mens als wij, om ons letterlijk en heel concreet iets zichtbaar te maken van dat Grote Mysterie dat God is. Theologisch
wordt dan wel gezegd: “per Christum ad Deum”: dóór Christus kunnen we tot God komen. En is het dan niet verwonderlijk en mooi, om daar
dan nu bij stil te staan, bij dit begin van de Advent, en opnieuw opgeroepen te worden tot waakzaamheid en gebed. Waakzaamheid
zoals Paulus dat benoemt: ons oog gericht houden op het onzichtbare, dat eeuwig is. Advent is immers óók de tijd van verlángen, van uitzien
naar… Heel concreet ook: we houden ons oog gericht op, we zien uit naar het feest van Kerstmis, we zien uit naar de geboorte van Hem die
ons met Zijn eigen leven zal laten zien wie God is. Diep in ons diepste diep hebben wij een verlángen naar God: “onrustig is ons hart tot het
rust in U “ zegt Augustinus daarover. En de oproep tot waakzaamheid zou je dan heel goed ook kunnen verstaan als aandachtig zijn voor wat
er voor verlangen in ons hart leeft, want ook dat verlangen is gericht op het onzichtbare, op het diepe en ondoorgrondelijke Geheim van God.
Ons verlangen is de dorst van onze ziel. En bidden is dan de dorst van onze ziel aan het woord laten komen. En de oproep om te bidden is dan
de oproep om die dorst van onze ziel aan het woord laten komen, áándacht te geven. Maar het leven van alledag neemt ons vaak zo in
beslag. Nemen wij nog wel de tijd om te luisteren naar wat in ons hart leeft? Eigenlijk wel begrijpelijk, dat het bidden is afgenomen in onze tijd.
Bidden is immers de dorst van je ziel aan het woord laten komen. Maar dan moeten we die dorst, dat verlangen wel eerst vóelen. En in deze zo
sterk geseculariseerde tijd leven vele mensen zo ‘van God los’. En ook ikzelf betrap me er toch vaker op, dat ik maar weinig tijd, of in ieder
geval tè weinig tijd vrij maak om die dorst, dat verlangen van mijn ziel wèrkelijk de plaats te geven die het verdient, die het ook nódig heeft om
vruchtbaar te kunnen worden in mijn doen en laten. Dat is immers ook de oproep die we al in Deuteronomium horen, en wat de Joden in hun
shema gebed 2x daags bidden:” “ U zult de Heer, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met al uw kracht. En deze
woorden die ik u vandaag beveel, zullen in uw hart zijn. Jullie zullen hun ijverig aan jullie kinderen onderwijzen en over hen praten wanneer jullie
in jullie huis zitten, wanneer jullie langs de weg lopen, wanneer jullie gaan liggen en wanneer jullie opstaan. Dat is toch heel wat méér dan
zondags een uurtje naar de kerk gaan? Laat dát de oproep voor deze Adventsperiode zijn, die we nu ingaan, de oproep tot waakzaamheid en
gebed. Laten we iédere dag – al is het maar even- tijd vrij maken om dat ook echt te dóen: even stilstaan bij wat in ons hart leeft, proberen iets
gewaar te worden van dat diépe verlangen naar God, dat in ieder van ons lééft. Dan zal onze Adventsbeleving zich verdiepen en
zullen/kunnen we op een waardige manier ons hart gereed maken voor de komst van de Mensenzoon, niet aan het eind der tijden, maar nú! Niet
in de stal van Bethlehem, maar in ons eigen hart. “Al was Christus duizendmaal geboren in de stal van Bethlehem maar niet in ons eigen
hart, Zijn geboorte zou waardeloos zijn geweest”, zegt Augustinus. Laten we zijn woord ter harte nemen, nu, in deze Adventstijd. Laten we
waakzaam zijn en bidden, om Hem in ons hart geboren te (kunnen) laten worden Amen.

Slotgedachte

Het arme hart is veel te klein om woning voor de Heer te zijn
het rekt en trekt en voelt de pijn van het alsmaar groter willen zijn.
“Eng is het huis van mijn ziel: laat het door U verruimd worden, dat Gij er komen kunt” .

Augustinus, Belijdenissen I,V6